Alle inwoners zuchten en steunen, op zoek naar wat brood, ze ruilen hun kostbaarheden voor voedsel, om weer levenskracht te krijgen. – HEER, zie mij, merk toch op hoezeer ik word veracht.
Jullie die hier voorbijgaan, raakt het jullie niet? Merk toch op en zie:
is er leed als het leed dat mij wordt aangedaan, dat de HEER op de dag van Zijn toorn over mij heeft uitgestort? Hij liet uit de hoogte vuur neerdalen, dat in mijn gebeente brandt. Hij spande een valstrik voor mij, Hij deed mij terugdeinzen. Hij verwoestte mijn leven en maakte me ziek, dag na dag.
Hij heeft mijn overtredingen gebundeld en ze vastgemaakt als een juk; ze drukken zwaar op mijn nek, mijn kracht is gebroken. De Heer heeft mij uitgeleverd aan hen bij wie ik weerloos ben. De Heer heeft de machthebbers in mijn midden verworpen, Hij heeft het tijdstip bepaald om mijn jongemannen te breken. De Heer heeft vrouwe Juda in de wijnpers vertrapt.
Hierom ween ik, hierom baden mijn ogen in tranen. Oneindig ver weg is mijn Trooster, die mij levenskracht geeft. Mijn kinderen zijn verbrijzeld, want groot was de overmacht van de vijand. Sion strekt haar handen uit, maar er is niemand die haar troost. De HEER heeft de vijanden rondom tegen Jakob opgeroepen; zij bejegenen Jeruzalem alsof ze onrein is. De HEER staat in Zijn recht:
ik trotseerde Zijn bevel. Luister toch, volken, en zie hoe ik lijd:
mijn meisjes en mijn jongemannen zijn gevangen weggevoerd.
Ik riep om mijn minnaars, maar zij lieten mij in de steek. Mijn priesters en oudsten zijn in de stad omgekomen, zoekend naar voedsel om in leven te blijven. HEER, zie mijn ellende:
mijn ingewanden staan in brand, mijn hart wordt verscheurd, omdat ik zo opstandig ben geweest. Buiten berooft het zwaard mij van mijn kinderen, binnen heerst de dood. Hoor toch hoe ik zucht, er is niemand die mij troost. Al mijn vijanden hoorden mijn rampspoed en juichten Uw daden toe:
de dag die U had bepaald, brak aan. – Laat hen nu delen in mijn lot! Neem hun verdorvenheid in ogenschouw, en doe met hen wat U met mij gedaan hebt vanwege al mijn overtredingen. Talrijk zijn mijn verzuchtingen, en mijn hart is ziek.